- Bergen worden onderverdeeld naar hun gemiddelde in hoogte.
- Zo is hooggebergte vanaf 1500 meter en laaggebergte tussen 200-500 meter.
- Elke bergzone heeft zijn eigen begroeiing en diersoorten. Hoe hoger op de berg hoe minder begroeiing en dieren.
Bergen kunnen ontstaan doordat aardplaten tegen elkaar schuiven, maar ook door vulkanisme kunnen bergen ontstaan. Elke bergzone heeft zijn eigen begroeiing en diersoorten. Hoe hoger op de berg hoe minder begroeiing en dieren; in een hooggebergte is het erg koud en winderig. Er is niet veel te eten en er is weinig zuurstof. Veel bergtoppen zijn zo hoog dat er geen bomen meer groeien. Door deze omstandigheden kunnen er moeilijk dieren leven. Je vindt dus niet zoveel soorten dieren in een hooggebergte. Ook heeft de ligging van gebergten grote invloed op het klimaat. Die invloed is niet alleen in en rond het gebergte zelf te vinden maar kan een heel continent beslaan. In Noord-Amerika liggen de gebergten grofweg van noord naar zuid; in Europa liggen ze van oost naar west. Als gevolg heeft het klimaat in Noord-Amerika veel grotere extremen. In Europa vormen de Alpen, Pyreneeën en Karpaten een buffer tegen grote temperatuursschommelingen.